Louis Salomons Feuilleton 29 — Paul en Lotte Auerbach deel 1

De enige foto die van Paul Auerbach bekend is, gemaakt rond 1915

In het voorjaar van 1943 werd er andermaal een beroep op Cootje gedaan. Ditmaal was het haar vriendin Janny van Wering die haar hulp inriep. 
Het echtpaar Paul Auerbach (1897-1944) en Lotte Seligsohn (1895-1944), goede vrienden van Janny’s verloofde de jurist Herman Jan Scheltema, had aan de Duitsers weten te ontsnappen, toen ze uit hun huis aan de Michelangelostraat 35 gehaald waren om op transport gesteld te worden naar Westerbork. Ze hadden alles achter moeten laten. Ze hadden hun toevlucht gezocht bij Scheltema en Van Wering aan de Stadhouderskade 136. Ze hadden dringend hulp nodig1.

Onderduiken aan de Stadhouderskade ging niet, maar Scheltema wist een oplossing. Hij bracht het echtpaar onder op de Amsteldijk 19 driehoog, praktisch om de hoek, waar hij bij zijn vriend de schilder (en jurist) Sybo Sjollema kamers huurde.
De Duitsers hadden deze woning in 1942[2]verzegeld, toen ze op zoek naar hem waren omdat hij als docent Byzantijns recht aan de Universiteit zijn mening over het Nationaal Socialisme niet onder stoelen of banken had gestoken. Op aandringen van hoogleraar Apeldoorn (een fanatieke NSB’er) was hij in 1942 ontslagen. 

Sindsdien had de woning leeggestaan, de Duitsers waren er ook niet meer geweest, nadat ze zich tot Scheltema’s woede over zijn meubilair hadden ‘ontfermd’. 
De zolderetage zou gedurende ruim een jaar een veilig onderduikadres voor de Auerbachs zijn. Ze hadden er het rijk voor zich alleen, want Sjollema was meestal aan het werk in zijn atelier aan de Amstel 244. Daar had hij ook zijn twee jonge kinderen ondergebracht voor wie hij zorgde nadat hij in 1936 van zijn vrouw de danseres Maria Petrelli (haar echte naam was Maria Roiz Gutierrez) gescheiden was.

Wie was Paul Auerbach?
Herman de la Fontaine Verwey bibliothecaris van de Universiteits Bibliotheek van Amsterdam schetst een liefdevol portret van hem in het voorwoord van Bibliotheca Auerbachiana Catalogus van de collectie Neograeca.
[..]Paul Auerbach zoon van een Amsterdamse bankdirecteur stond bekend als levensgenieter en fanatiek boekenliefhebber. Hij had in de loop der jaren een filologische boekerij opgebouwd die op gebieden als Byzantinologie, Nieuw-Grieks en vroege drukken van het klassiek Grieks in ons land nauwelijks zijn weerga had [..].
Hij was een markante verschijning in de Amsterdamse antiquaren wereld, met zijn corpulente gestalte en zijn onafscheidelijke sigaar. Zijn leven had hij zo georganiseerd dat hij dagelijks op zijn fiets een vaste tournee maakte langs de Amsterdamse antiquariaten op zoek naar die ‘witte raaf’ die nog aan zijn collectie ontbrak[…].
[..]In tegenstelling tot de eigenaar heeft de bibliotheek de gevaren van de oorlogsjaren doorstaan. Slechts één onderdeel, het minst kostbare, de moderne Nieuw-Griekse bellettrie ging verloren. Na de oorlog kwamen de andere delen van de bibliotheek na veel omzwervingen in handen van de Universiteits Bibliotheek in Amsterdam, zoals Auerbach altijd gewenst had, een instelling waarin zoals hij in zijn gebruikelijke overdrijving placht te beweren, geen enkel Grieks boek aanwezig was.[..]

Zijn boekenliefde ging zo ver dat toen hij vernam dat zijn vriend Abraham Horodisch oprichter van Antiquariaat Erasmus op zoek was naar een nieuwe vennoot hij meteen zijn hulp aanbood. Hij dempte de schuldenput met een aanzienlijk bedrag en werd stille vennoot. 

De andere grote liefde in zijn leven was Lotte (Sophie Charlotte Seligsohn, Berlijn 1895). Hoe Paul en Lotte elkaar hebben leren kennen, is niet bekend. Ze trouwden in 1933 in Monmouth, een stadje in Wales op de grens met Engeland, waar een zuster van Lotte woonde. 

Aanvankelijk trokken ze in bij de ouders van Paul op de Keizersgracht 522, maar in 1935 verhuisden ze naar de Michelangelostraat 35 op een steenworp afstand van de Christelijke HBS op het Adama van Scheltmaplein. Daar vestigden de Duitsers in 1941 de Zentralstelle für Judische Auswandering van waaruit de deportatie van de joden werd gecoördineerd en waar opgepakte joden werden gevangengezet voordat ze op transport gesteld werden.

Joop Sjollema beschreef het echtpaar Auerbach als ‘twee hele mooie, zeer verfijnde en van een grenzeloze melancholie doortrokken mensen.

Waarschijnlijk had Scheltema de bibliotheek al eerder uit de Michelangelostraat weggehaald en verspreid over verschillende adressen met de hulp van Janny en een vriend de classicus Karel Voortman3. Dat was een daad die uiterste koelbloedigheid vergde, want dit moest gebeuren onder het wakend oog van de Sicherheits Polizei, die pal om de hoek in de Euterpestraat haar hoofdbureau had gevestigd. Er liep in de buurt heel wat ‘grau’ op straat. Op het verbergen van joodse eigendommen stonden strenge straffen.

Het meubilair kon niet meer gered worden. Lotte schonk een deel van haar garderobe aan de bovenbuurvrouw met de mededeling dat ze alles mocht houden als ze niet meer terugkwam.
De wintergarderobe werd bij Yvonne Georgi gestald. Georgi was een choreografe met wie Scheltema een kortstondige relatie had gehad. Ze kwam regelmatig bij Van Wering op bezoek. Ze was inmiddels getrouwd met de dirigent en muziekrecensent van de Telegraaf Louis Arntzenius en ze woonde vlakbij in de Courbetstraat 324

Een onderjurk van Lotte Auerbach; collectie Joods Museum.
De dochter van Lottes bovenbuurvrouw uit de Michelangelostraat schonk het kledingstuk aan het Joods Museum;

Kort daarop werd de woning van de Auerbachs tijdelijk in gebruik genomen door de Joodse Raad die er een Voorlichtingsbureau in vestigde, zo valt te lezen in het Joodsche Weekblad van 14 mei 1943.

Vanaf het moment dat de Auerbachs de zolder op de Amsteldijk betrokken, nam Cootje de zorg voor hen op zich. Dagelijks bezocht ze Paul en Lotte om hen van de eerste levensbehoeften te voorzien. Dat was niet eenvoudig, want extra bonkaarten kreeg ze natuurlijk niet voor het echtpaar. Ze had bovendien ook nog de zorg voor de onderduikers aan de Amstel 188. Haar grootmoeder had ze na de dood van opa in november 1942 ondergebracht in de Karthuizerhof in de Jordaan, dat was een zorg minder.
Vindingrijk als ze was, wist ze echter steeds weer wat bij elkaar te scharrelen. Desnoods gebruikte ze haar eigen bonkaarten.
Eind april toen het geld echt op was, verpandde ze de winterjas van Louis voor 70 gulden en haar gouden sigarettenkoker voor 320 gulden bij de Bank van Lening. Hiermee kon ze de 200 gulden terugbetalen die ze van haar AJC vriendin Willy Coopman geleend had en het met de rest nog een paar weken uitzingen. Eind mei was ook dat geld op en nu wendde ze zich tot de Gemeentelijke Sociale Dienst voor steun. Die zou via het Gemeentelijk Arbeidsbureau werk voor haar zoeken, maar uiteindelijk ging dit niet door omdat Cootje toch weer wat werk bij de omroep kreeg5.

Lotte Auerbach leed aan een spierziekte. Ze gebruikte Dolantine om de pijn te verzachten. Dit geneesmiddel (een krachtig synthetisch opiaat) was slechts op doktersrecept verkrijgbaar. Om het te verkrijgen was Cootje aangewezen op de immer slinkende groep joodse huisartsen in de stad. Ze maakte een ronde langs de huisartsen die via de rubriek ‘Medische Hulp’ in het Joodsche Weekblad eenvoudig te vinden waren. Uiteindelijk kwam ze terecht bij een jonge arts Mozes Hartog Polak6 een van de laatste joodse studenten in de medicijnen die in 1941 aan de Universiteit van Amsterdam nog hun bul hadden gekregen, voordat ze van de universiteit werden verbannen. 

Polak was op de Houtmarkt (zoals het Jonas Daniel Meijerplein vanaf 1942 door de bezetter genoemd werd) op 5 mei 1941 een praktijk begonnen zo blijkt uit een annonce in het Joodsche Weekblad. Die leverde niet veel op. Hij mocht alleen joodse patiënten helpen en daarvan waren er steeds minder. Daarom was hij als keuringsarts bij de Joodse Raad in dienst getreden. Hij trachtte mensen te vrijwaren van deportatie door ze af te keuren voor werk in de kampen. De baan bij de Joodse Raad leverde hem bovendien een ‘Sperre’ op, waardoor hij (althans voorlopig) vrijgesteld was van transport naar het oosten.
Polak heeft Cootje vermoedelijk enkele malen van een recept voor Dolantine voorzien. In mei 1943 dook hij onder uit angst voor razzia’s en deportatie7.

Op een kwade dag kwam Cootje voor een dichte deur te staan. Hoe ze het voor elkaar kreeg om toch ergens het onderduikadres van de arts te achterhalen, weten we niet. Ze zal ongetwijfeld al haar overredingskracht nodig gehad hebben. Polak bleek met zijn vrouw ondergedoken te zijn bij familie, in de buurt van de Overtoom, een flink eind lopen vanaf de Houtmarkt.
Hij was woedend toen Cootje hem op zijn onderduikadres kwam lastigvallen. Hij wees haar kordaat de deur. Was ze nu helemaal gek geworden? Ze had zijn adres helemaal niet mogen hebben. Hoe was ze eigenlijk daaraan gekomen? Begreep ze dan niet hoe ze iedereen in gevaar had gebracht met haar dwaze actie? Dacht ze werkelijk dat hij nu nog aan medicijnen kon komen?
Diep bedroefd en met lege handen keerde ze weer terug naar de Amsteldijk om Lotte het slechte nieuws te brengen. Hoe ze na dit voorval aan Dolantine heeft kunnen komen, is niet bekend.

In de loop der maanden ontstond tussen de Auerbachs en Cootje een steeds sterkere band. Paul en Lotte waren elke weer verheugd om haar te zien. ‘Daar komt ons zonnetje in huis’ placht Paul te zeggen als ze weer met haar tas vol levensmiddelen de trap op kwam gestommeld. Zoals Cootje later zei: de Auerbachs die kinderloos waren en een stuk ouder waren dan ik, beschouwden mij bijna als een dochter. Later, zo zeiden ze, als de oorlog voorbij zou zijn, zouden ze naar de Verenigde Staten vertrekken en Cootje meenemen8.

Het was niet alleen voor de onderduikers maar ook voor Cootje emotioneel een uitputtende tijd. Ze stond er praktisch alleen voor. Janny was voornamelijk bezig met haar muziek. Ze ging wel eens een enkele keer mee, maar dan was het voor de gezelligheid. Ze was sowieso niet zo’n zorgzaam type. Herman met wie ze de verloving verbroken had, zat inmiddels ondergedoken ergens op de Drentse heide.

Naast de steeds terugkerende zorg om voldoende eten en andere levensbehoeften bij elkaar te scharrelen, was er de voortdurende angst dat ‘haar’ onderduikers verraden en opgepakt zouden worden, een angst die toenam naar mate de Duitse moordmachine in de loop van1942 en ‘43 steeds meedogenlozer om zich heen sloeg. Arrestaties en razzia’s waren aan de orde van de dag met als dieptepunt de razzia van 20 juni 1943, waarna er bijna geen jood meer over was in de stad. 

Desondanks bleef het huis aan de Amsteldijk gespaard voor huiszoekingen door de Duitsers en was alles naar omstandigheden onder controle, maar aan de Amstel 188 zou de situatie volledig uit de hand lopen, zodat Cootje en Louis plotseling op zoek moesten naar een andere plek.

Klik hier voor Paul en Lotte Auerbach deel 2

Amsteldijk 19, hoek Tweede Jan Steenstraat; plm 1980

__________________________________________________________________________________

  1. Sociaal Rapport Stichting 1940-1945 Jacoba Alida Polak-Oud ↩︎
  2. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 104 ev. ↩︎
  3. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 108 ↩︎
  4. E.W.A. Hensen – Langs zelfgekozen paden; Querido 1992; p 238 ↩︎
  5. E-mail Willem de Haan 21-11-2023 Archief Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken, ↩︎
  6. Joodsche Weekblad 17 mei 1943 – laatste vermelding van M.H.Polak in de rubriek Medische Hulp ↩︎
  7. Interview met Peter Polak, zoon van J.A.Polak-Oud; 26 december 1922 ↩︎
  8. Sociaal Rapport Stichting 1940-1945 Jacoba Alida Polak-Oud ↩︎
Dit bericht werd geplaatst in Geschiedenis, Louis Salomons en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Een reactie op Louis Salomons Feuilleton 29 — Paul en Lotte Auerbach deel 1

  1. Pingback: Louis Salomons Feuilleton 34 — Paul en Lotte Auerbach deel 2 | De Lachende Fagottist

Plaats een reactie