Louis Salomons Feuilleton 33 — Burmanstraat 16

Burmanstraat v.r.n.l. 22 (ged.) -14 (ged.); foto: Jacob Olie plm. 1900

Na de rampzalige gebeurtenissen van de 17de juni durfden Louis en Cootje niet langer op de Amstel 188 te blijven wonen.
Toen de volgende ochtend het dagelijks leven op gang gekomen was en ze er zeker van waren dat het huis niet meer door de Sicherheits Polizei in de gaten gehouden werd, trokken ze de deur achter zich dicht. Onopvallend mengden ze zich onder de mensen die naar hun werk gingen alsof er helemaal geen oorlog was. Gearmd als een pasgetrouwd stel wandelden ze rustig naar Louis’ moeder in de Tolstraat.
Het was een zachte lenteochtend. Ondanks het vroege uur was het al druk op straat. Ze wandelden een stukje langs het water, vervolgens door de Utrechtsestraat naar de Van Woustraat. Een half uurtje later stonden ze voor de deur van Tolstraat 19hs.

Daar wachtte hen een koele ontvangst. Moeder Salomons had tot dan een rustig leven geleid. Hoewel ze half joods was, droeg ze geen ster. Ze genoot een bescheiden pensioen van haar overleden echtgenoot die bij de Gemeente Elektriciteitswerken had gewerkt. Financiële zorgen had ze niet.
De weduwe vreesde dat de komst van haar zoon met zijn echtgenote wel eens het einde van haar rust zou kunnen betekenen, maar hen de deur wijzen wilde ze niet. Ze mochten voorlopig blijven. Cootje moest op de bank slapen en Louis op een matras in de achterkamer. Met hun kleren aan welteverstaan, want van frivoliteiten in haar huis was zij niet gediend.

Een paar weken ging het goed zo met zijn drieën in die kleine benedenwoning, maar toen begon de situatie iedereen op de zenuwen te werken. Het werd tijd voor de onderduikers om te vertrekken.
Nu brak er een onzekere periode aan die enkele maanden zou duren. Het koppel zwierf van het ene adres naar het andere. Via een leerling van Louis vonden ze een adres in Zaandam. Dat bleek geen succes. Ze mochten er geen kuchje laten en werden er bijna weggekeken. Ze besloten snel terug te keren naar Amsterdam. 
Gelukkig had Cootje aan haar lidmaatschap van de AJC een grote vriendenkring overgehouden, zodat het steeds weer lukte om een plek te vinden waar zij welkom waren.

Intussen begon de verzorging van Paul en Lotte Auerbach door hun nomadenbestaan in gevaar te komen. De twee zaten al vele maanden ondergedoken op de zolder van Amsteldijk 19 en waren volledig afhankelijk van Cootje.
Het werd steeds moeilijker om het echtpaar vanaf al die wisselende adressen te bevoorraden.
Een andere zorg vormde Cootjes grootmoeder die in september 1942 na het overlijden van haar echtgenoot in allerijl in het Karthuizerhof was ondergebracht. Daar waren de omstandigheden zo armoedig dat Cootje het oudje er niet wilde laten zitten. 

Daarom besloten ze om de zaken anders aan te pakken. De oplossing lag voor de hand. Cootje zou op naam van haar grootmoeder een huis huren en Louis zou bij haar onderduiken. Wie zou hem bij haar komen zoeken? Op de archiefkaart van het Stadsarchief stond achter Cootjes naam duidelijk de toevoeging Shv Louis Salomons (gescheiden huisvrouw van) te lezen, bewijs dat ze nu officieel door ging voor een alleenstaande vrouw, die inwoonde bij haar behoeftige grootmoeder.

Nu bijna alle joodse Amsterdammers uit hun huizen waren gehaald, was er in een aantal buurten vooral in Amsterdam Oost leegstand ontstaan. De huren waren betaalbaar. Cootje had nog steeds wat inkomsten van huisconcerten, optredens bij de omroep en enkele leerlingen. Ze konden ook beschikken over de toelage die Louis van het Concertgebouw Orkest ontving, 125 gulden per maand. De luttele guldens die grootmoeder wekelijks van de steun ontving, waren ook meegenomen. Ze waagden het erop.

Bij de zoektocht naar een geschikte buurt viel haar keus op de Burmanstraat. 
Dat was een korte onopvallende straat in Amsterdam Oost, aan de overzijde van de Amstel, gebouwd in de jaren tachtig van de negentiende eeuw voor de middenstand. Een straat op redelijke stand, sommige woningen hadden zelfs een balkon en een voortuintje. De ligging op nog geen tien minuten lopen van het huis van de Auerbachs was praktisch. Je zag het al van verre liggen aan de overkant van de rivier. Handig in geval van onraad.

Ze had de woningen in de Burmanstraat voor het uitzoeken. Van de zesendertig panden die de straat telde, stonden er heel wat leeg, nadat de in totaal honderdzesendertig joodse bewoners van de straat in ruim een jaar tijd allemaal gedeporteerd waren. Ook Louis’ mentor en oudoom Joseph De Groen en zijn vrouw Estella die op nummer 35 gewoond hadden, behoorden tot de ongelukkigen.

De keus viel op een keurige bovenwoning op nummer 16 met een ruime zolder. Een groot verschil met het bouwvallige huis aan de Amstel 188. De woning had een paar maanden leeggestaan. Het gezin Straszun, van wie de vader leraar modern Hebreeuws was, was in juli naar Sobibor gedeporteerd.
Ook de tachtigjarige bewoonster van de eerste etage was gedeporteerd. Daar was een jong echtpaar ingetrokken.

Cootje zegde Janny van Wering de huur van haar kamertje aan de Stadhouderskade op en schreef haar grootmoeder en zichzelf met ingang van 27 november in op het nieuwe adres. 

Louis kon zich bij onraad op de ruime zolder verbergen of in een van de talrijke ingebouwde kasten die de woning rijk was. Aan de tijd van de benauwde stoffige vliering was een eind gekomen. Deze gevangenis mocht dan wel comfortabeler zijn, het bleef een gevangenis. De angst om verraden te worden en de gevoelens van machteloosheid en wanhoop werden er niet minder door.

___________________________________________________________________________________

Bronnen
Sociaal Rapport Jacoba Alida Oud-Polak Stichting 1940-1945, dd 27-08-1988
Stadsarchief Amsterdam
Website — https://geheugenvanoost.amsterdam/page/92987/voor-het-laatst-namen-en-nummers-op-het-kastanjeplein (geraadpleegd 29 april 2024)

Dit bericht werd geplaatst in Louis Salomons en getagged met , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie