Louis Salomons Feuilleton 19: Een artistieke kwestie

Havana Airport met op de voorgrond een DC-4

Cubaans avontuur

Op maandag 30 september 1946 stapten Louis Salomons en zijn vrouw Cootje Obdam op het vliegtuig naar New York. Daar zouden ze een week blijven om vervolgens via Miami door te reizen naar Havana.
Zo staat te lezen op het Information Sheet van de douane in New York dat bewaard is gebleven. Dat is het formulier dat de persoonlijke gegevens bevat van een ieder die de U.S.A. binnenkomt.
Volgens datzelfde formulier reisde het echtpaar met vlucht 90903 (Flagship Oslo) van de American Overseas Airlines (AOA). Het toestel landde op 2 oktober in New York. De DC-4 die de vlucht uitvoerde, bood een comfortabele plaats aan 52 passagiers en stak met een kruissnelheid van zo’n 350 kilometer per uur de Atlantische Oceaan over. De passagiers viel een vorstelijke behandeling ten deel, zowel spijs als drank werden in overvloed aangeboden. En, heel anders dan tegenwoordig, er was voldoende ruimte om de benen te strekken in het gangpad.
Het toestel had een autonomie van 3300 kilometer wat tussenstops nodig maakte, in dit geval in Shannon (Ierland) en Stephenville (Newfoundland, Canada).
De Salomons reisden onder een gunstig gesternte, want hoewel het toestel een uitstekende reputatie had, crashte er een dag nadat ze op Stephenville een tussenlanding hadden gemaakt zo’n zelfde DC-4 van de AOA kort nadat het opgestegen was onder slechte weersomstandigheden. Alle negenendertig inzittenden kwamen om.

Aankomst in Havana werd verwacht omstreeks 10 oktober. De vliegreis was uiteraard beduidend sneller dan de oversteek per boot waarvoor in die dagen nog enkele weken uitgetrokken moesten worden. Het was natuurlijk ook veel duurder. Alleen al de vlucht naar New York kostte het astronomische bedrag van duizendvijftig gulden, omgerekend naar 2022 ruim vijfduizendvierhonderd euro.

Het echtpaar kon zich de luxe permitteren. Vanzelfsprekend had Salomons’ nieuwe werkgever het Orquesta Filarmònica de Havana diep in de buidel getast en de tickets betaald, aangespoord door dirigent Erich Kleiber die zijn nieuwe aanwinst zo snel spoedig mogelijk achter de lessenaar wilde hebben voor de start van het nieuwe seizoen. Die zou plaats vinden op 20 en 21 oktober met Beethovens eerste- en Brahms vierde symfonie op het programma. Met de boot reizen was geen optie, dan zou Salomons nooit op tijd geweest zijn.

Het Information Sheet geeft interessant genoeg ook informatie over het uiterlijk van de echtelieden.
Six feet and one inch ofwel één meter zesentachtig werd opgegeven als de lengte van Louis. Cootje was met haar five feet three inch (één meter zestig) een kop kleiner dan haar man. Beiden worden omschreven als van een ‘fair complexion’ met ‘blond hair and blue eyes’. Aan Salomons viel niet af te zien dat hij voor driekwart joods was.
En, volgens het formulier had Salomons $200 bij zich, een bedrag waar je het in 1946 wel een paar weken mee kon uithouden.

Als hun nieuwe adres in Havana gaven ze Calle San Miguel 410 op, een smalle drukke straat pal in de uitgaansbuurt van Havana in het historische deel van de stad, niet ver van zee. Dit was het adres waar de opnamestudio’s van Panart gevestigd waren, een platenlabel dat tot ver buiten Cuba bekend was. Het echtpaar bewoonde een armoedige kamer boven de studio’s, waarover Cootje later schreef dat ze er geen oog dicht deden. De kamer zat vol kakkerlakken, de buurt was lawaaiig, de muziek en het geknipper van de neonverlichting van de nachtclubs ging de hele nacht door en het stonk er.
Tegenwoordig zijn studio’s van de EGREM, Cuba’s nationale platenmaatschappij op het adres gevestigd, maar er is ook een nachtclub: El Jelegue de Areito, waar je terecht kunt als je wilt dansen op het opzwepende ritme van de rumba, net als in de jaren veertig. 

Cuba moet voor Cootje een grote teleurstelling geweest zijn. Maar Louis, die met veel tamtam binnengehaald was door Kleiber stond aan het begin van wat je een Caribische bliksemcarrière zou kunnen noemen.

Calle San Miguel 410

Kleiber liet Havana aan het begin van het seizoen ‘46-‘47 meteen kennis maken met het jeugdige fagotwonder uit Holanda. Hij programmeerde zijn poulain in de Symfonie Concertante van Haydn samen met zijn twee oude collega’s uit het Palestine Symphony Orchestra hoboïst Sally van den Berg en cellist Adolfo Odnoposoff die hij alle twee sinds zijn vertrek uit Palestina in september 1938 niet meer had gezien. Violist Alexander Prilutchi completeerde het kwartet solisten. Het moet in alle opzichten een ontroerend concert geweest zijn,

Salomons wist in het Orquesta Filarmònica de la Habana al snel een groot aanzien te verwerven. Zijn briljante spel viel telkens weer op. Het ontlokte de beroemde sopraan Greta Menzel na een uitvoering van Beethovens Negende onder leiding van Von Karajan in april 1949 zelfs de opmerking dat ze nog nooit zo’n schitterende fagot gehoord had.

Voor een musicus van zijn kaliber was er altijd wel wat te doen op Cuba. Naast de concerten met het Orquesta Filarmònica was er tijd genoeg over om het schnabbelcircuit te verkennen en zijn karige loon van een orkestmusicus aan te vullen. De tweehonderd dollar die hij opgaf aan de douane bij binnenkomst in de U.S.A. waren natuurlijk al snel op. 
Het kostte hem weinig tijd en moeite om zich de lokale muziekstijlen eigen te maken, zodat zijn actieradius als muzikant aanmerkelijk verruimd werd. Iedereen wilde wel met zo’n geweldige fagottist samenwerken. Zo vond hij moeiteloos zijn weg in de muzikale cultuur van het land en bracht hij het tot grote bekendheid in de Cariben. Het bewijs daarvan is Fantasia Cubana, de legendarische LP die de beroemde klarinettist en orkestleider Roberto Sanchez Ferrer in 1958 opnam met zijn ensemble. Voor die gelegenheid liet hij Salomons overvliegen uit Mexico. Hij liet hem als blijk van erkenning de solopartij in Non puedo ser feliz spelen, een grote hit in die dagen. Een titel die gelet op het verloop van Salomons leven een omineuze betekenis zou krijgen.

Louis moet genoten hebben van de aandacht en het enthousiasme waarmee hij overal begroet werd. Voor Cootje was het echter een moeilijke tijd. Ze zag Louis steeds minder en Havana lag haar niet. Het was een stad van uitersten. 
Havana gold in de jaren veertig en vijftig als een van de modernste en welvarendste steden van Latijns-Amerika, met een rijk cultureel leven. De stad met ruim een miljoen inwoners had zich al voor de oorlog ontwikkeld tot een toeristische trekpleister voor met name Amerikaanse toeristen. Sinds de machtsovername door de Nazi’s in Duitsland en de oorlogsjaren hadden zich zo’n vijftigduizend joodse ballingen op het eiland gevestigd hetgeen ook bijdroeg aan de culturele diversiteit. De meesten van hen wachtten op een inreisvisum voor de USA, een zaak van lange adem omdat visa maar mondjesmaat verstrekt werden.
Maar achter die gevel van welvaart ging een poel van ellende schuil.
De verschillen tussen arm en rijk waren enorm: mensen (meestal gekleurd) stierven in de goot, in schril contrast tot de grenzeloze protserigheid van de blanken die fortuin gemaakt hadden in de suikerindustrie en zich met hun Amerikaanse luxe automobielen langs de ontelbare casino’s, nachtclubs en restaurants verplaatsten. Voor wie geld had was alles te koop. Cuba kon in die dagen zonder twijfel aanspraak maken op de titel ‘Het corruptste land van Latijns -Amerika’.

Cootje Obdam Datum onbekend (1915-1998)

Dat maatschappelijk onrecht stuitte Cootje tegen de borst. Ze was een moedige vrouw met een sterk moreel kompas: ze had in de oorlog onderduikers geholpen onder wie haar eigen Louis en ze had haar leven menigmaal op het spel gezet. In deze maatschappij waar het recht van de rijkste heerste, voelde zie zich niet thuis.
Ze voelde zich sowieso slecht op haar gemak vanwege het opdringerig gedrag dat de opmerkelijke verschijning van een jonge blonde Hollandse vrouw teweegbracht bij het mannelijk deel van de bevolking. Ze werd op straat voortdurend aangesproken, nagefloten en betast.
Nadat ze een zwerfhond had geadopteerd, verdween haar gevoel van onveiligheid. De hond, die ze Lobo noemde, werd haar onafscheidelijke compagnon. Samen maakten ze lange wandelingen over het strand om de tijd te doden.

Want veel werk was er niet voor de flautista uit Holanda. In afwachting van het lidmaatschap van de vakbond voor musici mocht ze blij zijn als ze af en toe een schnabbel had. Hoogtepunten waren de uitnodigingen die ze een enkele keer kreeg om mee te spelen met het Orquesta Filarmònica. Ze vond het een geweldige ervaring om te mogen werken onder leiding van een dirigent als Erich Kleiber. 
Maar over het algemeen ervoer ze haar bestaan als eenzaam, leeg en troosteloos. 
Natuurlijk, ze bleef wel studeren om ‘in vorm’ te zijn als zich de kans voordeed om ergens mee te mogen spelen, maar ze had zich het leven met haar geliefde Louis in vrijheid op een exotisch eiland na de beklemmende oorlogsjaren vermoedelijk heel anders voorgesteld.  Al na een paar maanden begon ze heimwee te krijgen en tot haar opluchting zou de terugkeer naar Nederland sneller plaats vinden dan ze had kunnen vermoeden.

In april 1947 ontstond er weer eens onrust in het Orquesta. Dit keer ging het niet over de belachelijk lage lonen van de musici maar was het de grote Kleiber zelf die de handdoek in de ring gooide omdat hij vond dat hij door het bestuur van het orkest te veel in zijn artistieke vrijheid beknot werd.
Met Kleibers vertrek hield het orkest de facto op te bestaan. En zat Louis zonder werk. Er zat niets anders op dan terug te keren naar Nederland. Door tussenkomst van de Nederlandse consul kreeg het echtpaar geld om tickets te kopen voor de bootreis naar huis. 

Nu waren de rollen omgedraaid. Voor Louis was het een klap, hij was zwaar teleurgesteld; hij had geproefd van een totaal ander leven dat smaakte naar meer, hij had vrienden gemaakt voor het leven, hij had erkenning gekregen en had zich in korte tijd opgewerkt tot een veelgevraagd musicus. Weliswaar had zijn financiële situatie zich niet in gelijke mate ontwikkeld, maar dat zou alleen maar een kwestie van tijd zijn.

Cootje kon echter weer opgelucht ademhalen. Ze mocht weg van dat decadente, corrupte eiland met zijn besnorde, hitsige mannetjes en genoot dan ook volop van de mooie bootreis. In juli 1947 kwam het echtpaar aan in Nederland. Het Cubaanse avontuur zou echter nog een flinke staart krijgen!

Aanvankelijk betrokken ze weer hun oude adres aan de Burmanstraat 16 tweehoog. Ze waren wel zo verstandig geweest om het huis aan te houden. 
Maar de Amsterdamse vreugde was van korte duur. Nog voor het eind van de zomer viel er een brief voor Signor Salomons op de mat met een uitnodiging om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Havana. Het Orquesta Filarmónica de la Habana zou een doorstart maken zonder Erich Kleiber, maar nu onder leiding van Juan José Castro, een dirigent die Louis in die korte periode op Cuba al had leren kennen. Er stonden zeker al dertig concerten op de agenda. 

Louis hoefde niet lang na te denken, hij pakte zijn koffers en vertrok. Hij vestigde zich op hetzelfde adres aan de Calle San Miguel 410. Cootje zou achterblijven in Amsterdam en afwachten tot de situatie op Cuba zodanig stabiel was dat het ook voor haar leefbaar was.

Wedden op twee paarden

Intussen had Louis de hoop op terugkeer naar het Concertgebouworkest toch niet helemaal opgegeven. Een briefwisseling uit de jaren 1947 – ‘48 werpt een interessant licht op zijn status bij het orkest. 

Na de schermutselingen met zijn collega Thom de Klerk tijdens de Engelse tournee (klik hier) overwoog de directie disciplinaire maatregelen. Maar uiteindelijk lijkt het erop dat het orkestbestuur een overeenkomst met hem gesloten heeft, om de gemoederen in de fagotgroep tot bedaren te brengen.
In de notulen van de bestuursvergadering van het Concertgebouw van mei 1946 wordt melding gemaakt van een poging tot bemiddeling onder leiding van bestuurslid De Jong Schouwenburg, maar wat dat inhield en welke afspraken er nu precies gemaakt zijn, is niet bekend.

Wel kan men uit de correspondentie in het archief van Concertgebouworkest opmaken dat Louis als voorwaarde heeft gesteld dat men hem een jaar de tijd zou geven om ergens anders werk te vinden, maar dat hij in het geval dat niet zou lukken op 1 september 1947 zijn oude functie van plaatsvervangend eerste/ derde fagottist weer zou mogen opnemen.

In april 1947 echter richtte hij zich in een brief tot onderdirecteur Evert Cornelis, met het verzoek deze overeenkomst te ontbinden. Enkele collega’s hadden hem sterk ontraden om terug te keren naar Amsterdam omdat er nog niets veranderd zou zijn aan de situatie. Een herhaling van de onaangenaamheden zoals die zich in het verleden hadden voorgedaan tussen hem en De Klerk zou niet te vermijden zijn. Wel liet hij nog een achterdeurtje open: in geval men hem een gedeelde eerste fagotplaats kon bieden zonder de verplichting van derde- en tutti fagottist dan was hij te allen tijde bereid om terug te komen naar Amsterdam.

Prompt ontving hij een kort briefje terug dat men hem niet aan de overeenkomst zou houden. Op zijn voorstel voor een parttimebaan als eerste fagottist werd niet eens ingegaan. 
Daarmee leek Louis’ vertrek uit Amsterdam bezegeld, maar dat was buiten Cootje gerekend die zich met de zaak was gaan bemoeien, zo blijkt uit de uitnodiging die ze op 24 april 1948 kreeg om de situatie te bespreken met Evert Cornelis. 

Ze moet over een grote overredingskracht beschikt hebben en Cornelis op andere gedachten gebracht hebben, want op 14 juli van dat jaar ontving Louis in Havana een telegram waarin stond dat men hem een eerste fagotplaats aanbood maar dat de details nog door het bestuur uitgewerkt zouden worden.

Begrijpelijkerwijs wilde Louis echter boter bij de vis. Hij herhaalde nog eens zijn voorwaarde: nooit meer derde fagot- en tutti partijen, maar alleen nog eerste fagot partijen gelijkelijk verdeeld tussen hem en De Klerk.  Desnoods een halve baan, het ging hem niet om het geld, het was een artistieke kwestie. Enige haast was wel geboden zo schreef Salomons want het Cubaanse orkest wilde graag zijn contract verlengen en er was bovendien belangstelling van enkele buitenlandse orkesten.
Directeur Rudolf Mengelberg had er wel oren naar, maar kon niet beslissen zonder het bestuur te raadplegen.

Wat er zich vervolgens in de bestuurskamer heeft afgespeeld en wat daarbij de rol van Thom de Klerk is geweest is, valt niet meer te achterhalen, maar op 19 augustus 1948 viel dan eindelijk de beslissing: Salomons was onverminderd welkom in zijn oude functie, maar het bestuur kon hem onmogelijk het gewenste engagement garanderen. Dat was vanzelfsprekend niet acceptabel voor Louis.

Hiermee kwam er een eind aan de zo begeerde terugkeer naar Amsterdam. Louis bleef in Havana. En Cootje bleef in Amsterdam. Ze hadden gedaan wat ze konden. 

Natuurlijk vocht Cootje voor haar huwelijk. Ze had er alle belang bij om Louis weer naar Nederland te krijgen. Zo’n knappe jonge kerel tussen al die losbandige dames in een exotisch land dat moest wel misgaan. De verleidingen waren te groot, zoals niet veel later zou blijken.
Maar terugkeren naar Cuba was voor haar geen optie na alles wat ze daar meegemaakt had.

Op 24 december 1948 belde Louis haar op vanuit Cuba, niet alleen om haar te feliciteren met haar verjaardag, maar ook om haar mee te delen dat hij wilde scheiden. Hij had een nieuwe liefde gevonden met wie hij wilde trouwen. Cootje kon niet anders dan toestemmen en zo werd op 12 februari 1949 het huwelijk ontbonden na op de kop af acht jaar lief en betrekkelijk veel leed.

Het tweede huwelijk van Louis liep al na een jaar op de klippen. Van trouwen zou het op Cuba niet meer komen, wel is bekend dat hij er veel losse relaties op na hield en volop genoot van het goede Cubaanse leven.

Hij bleef tot de zomer van 1951 in Havana. In januari van dat jaar kwam Sergiu Celibidache voor een gastdirectie naar Havana. Celibidache die op dat moment een vaste aanstelling had in Mexico bij het Orquesta Filarmónica en wel een paar goede blazers kon gebruiken moet onder de indruk geweest zijn van het spel van Salomons en zijn vriend de hoboïst Sally van den Berg. Hij bood beiden een engagement aan dat ze niet konden weigeren, en aldus werd voor beiden de volgende halte Mexico City.

bronnen:

Cootje Obdam – levensberichten ter beschikking gesteld door haar zoon Peter Polak
Paul Csonka – interview oktober 2019
Nanda Struve – e-mailwisseling september 2020
Stadsarchief Amsterdam Concertgebouworkest 1724 B

Dit bericht werd geplaatst in fagot, fagottist, Geschiedenis, Louis Salomons en getagged met , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie