Louis Salomons Feuilleton 5 – De paplepel van Louis

Het Concertgebouw sextet met van links naar rechts: Nic. Klasen, fluit; G. Blanchard, hobo; E. Cornelis, piano; H. Tak, hoorn; I.S. de Groen, fagot; P. Swager, clarinet klarinet (potloodtekening van Sam. van Beek (plm 1915)

Hoe is het mogelijk dat een kind van onbemiddelde ouders, afkomstig uit de Tolstraat in Amsterdam-Zuid, op zijn tiende jaar aan het Muzieklyceum van Amsterdam in de leer kon gaan bij Piet Elders, de befaamde solofagottist van het Concertgebouworkest?
Dat is een vraag die mij vanaf het begin van mijn zoektocht naar Louis Salomons bezig gehouden heeft.
Kennelijk werd de liefde voor de fagot de kleine Louis met de paplepel ingegoten. Maar wie had die lepel vastgehouden? Zijn vader, die elektricien was? Of zijn moeder, een huisvrouw? Niet erg voor de hand liggend. Of waren er misschien anderen die zich om de muzikale opvoeding van de kleine Louis bekommerden?

Een antwoord vinden op die vraag komt ongeveer overeen met het schrijven van de geschiedenis van honderd jaar fagottisten in Nederland. Je kunt er een boek over schrijven, maar ik houd het kort!

Louis Salomons blijkt een ver familielid geweest te zijn van één van beroemdste fagottisten die ons land gekend heeft: Jacob David Mozes Henriques de la Fuente (1836-1910).
De la Fuente behoorde tot een familie van Portugese joden die zich in de achttiende eeuw in Den Haag vestigde. Biograaf J.H. Letzer wijdt een uitgebreid lemma aan hem in zijn standaardwerk Muzikaal Nederland 1850-1910:

Jacob David Mozes Henriques de la Fuente studeerde Aan de Koninklijke Muziekschool (de voorloper van het Koninklijk Conservatorium, DLF) fagot, violoncel, zang en theorie. in 1856 ontslagen met diploma trad hij reeds als solist op. In 1859 werd hij als 1ste fagottist aan het Stedelijk Orkest te Delft aangesteld en ging in 1860 naar Amsterdam eerst in het Parkorkest daarna in het Orkest van de Franse Opera in Den Haag. Voor het Parkorkest arrangeerde hij tal van werken. Daar werd o.a. in 1868 zijn Serenade voor vier hoorns uitgevoerd. Ook dirigeerde hij volksconcerten en was hij directeur van liedertafel (bijeenkomst van mannelijke zangers, EL) ‘Kunst en Vriendschap”.
In 1871 werd hij benoemd tot leraar voor fagot aan de Kon. Muziekschool en tot 2de fagottist bij de Diligentia concerten. In 1873 richtte hij het Haags Mannenkoor op, behaalde daarmee verscheidene prijzen en was gedurende 28 jaar als directeur en voorzitter van deze vereniging werkzaam. Daarbij was hij 20 jaar directeur van “Semper Crescendo”. Bij Diligentia bleef hij tot het orkest werd opgeheven, bij de Franse Opera 26 jaar en aan het Conservatorium tot aan zijn dood. In 1901 moest hij wegens toenemende hardhorigheid ontslag aanvragen als leraar fagot aan het Kon. Conservatorium. Hij en wijlen J.M. Coenen werden gerekend tot de beste fagottisten van de hoofdstad. Onder zijn composities worden genoemd:
‘Nocturne’ voor 4 cello’s.
‘Serenade’ voor 4 hoorns.
‘Etudes voor fagot’ (in conservatoria te Weenen, in België enz. in gebruik).
Een Concertouverture en een Feestouverture.
Mannenkoren en liederen o.a. ‘Denk aan mij’ en Nederlands Volkslied.
Handleiding voor eerstbeginnenden in het fagotspel.

Tot zover Letzer.

Joseph Samuel de Groen (1867-1943)

Afgaande op de archieven van het Koninklijk Conservatorium moet De la Fuente in die dertig jaar dat hij leraar fagot was een stuk of vijftien studenten hebben opgeleid. Misschien geen indrukwekkend aantal, maar er waren natuurlijk ook niet zoveel orkesten. Toch zou een flink aantal van zijn leerlingen later een stempel drukken op de Nederlandse fagotwereld.

Een van die leerlingen was De la Fuentes eigen neef Joseph Samuel de Groen (1867-1943), de oudste zoon van zijn zuster, die al op jeugdige leeftijd aan hem toevertrouwd werd. Een talentvolle jongen die op zijn achttiende met zijn diploma op zak en zijn fagotkoffer in de hand naar de hoofdstad trok om daar in 1888 eerste fagottist van het net opgerichte Concertgebouw Orkest te worden.

De Groen was in 1909 één van de oprichters van het Concertgebouw Sextet, een ensemble dat bestond uit tweede blazers van het orkest. Dit ensemble verwierf zich in de achtentwintig jaar van zijn bestaan een uitstekende reputatie. Het inspireerde heel wat musici en ook componisten om zich op kamermuziek te richten, een tot dan toe niet erg populair genre. Op de eerste verdieping van het Concertgebouw in Amsterdam is nog een schilderij van het Sextet te bewonderen.

Het Concertgebouwsextet in 1922, schilderij van J. van Hell
vlnr. fagottist Joseph de Groen, hoboïst Georges Blanchard, hoornist Heiko Tak, pianist Evert Cornelis, fluitist Nic. Klasen en klarinettist Piet Swager.


In april 1928 bestond het Concertgebouw Orkest veertig jaar. Dat werd gevierd met een groots concert, waarbij de Amsterdamse notabelen in grote getale aanwezig waren. De Groen werd met nog drie andere musici van het eerste uur door dirigent Mengelberg ter gelegenheid van zijn 40 jarig jubileum als orkestlid uitgebreid gehuldigd voorafgaande aan een uitvoering van Beethovens Negende symfonie
In 1930 werd hij onderscheiden tot “Officier de l’Academie” namens het Franse Consulaat. Hij was ook één van de hoofdonderwijzers van de Muziekschool en het Conservatorium van Amsterdam. Samen met zijn vrouw Estella Asscher, een pianiste, trad hij regelmatig op, ook voor de radio.

De la Fuente gaf niet alleen zijn neef Joseph Samuel les. Ook Piet Elders, bijna dertig jaar Joseph’s collega in het Concertgebouw Orkest, was een leerling van hem. Bij zijn komst in 1909 stond De Groen zijn eerste plaats af aan zijn jongere, zeer getalenteerde nieuwe collega en speelde hij de rest van zijn carrière tweede fagot. Elders stond bekend als een briljant fagottist. Hij trad twintig maal als solist op met het Concertgebouw Orkest, zowel in de Symfonia Concertante, als in het Fagotconcert van Mozart en later ook in de Symfonia Concertante van Haydn. Toen hij in 1935 met pensioen ging werd hij opgevolgd door Thom de Klerk.

De Klerk had les gehad van J.Poons, ook al een leerling van De la Fuente. Poons volgde zijn leermeester in 1910 op als leraar fagot aan het Koninklijk Conservatorium. Blijkens de archieven heeft De Klerk nooit zijn diploma behaald. Waarom ook? Ook toen al was het belangrijker om mooi te spelen dan een diploma te bezitten.

Toen De Groen in 1932 met pensioen ging, werd hij opgevolgd door de ‘eeuwige tweede’ fagottist Frans Odijk die gedurende zijn meer dan veertig jarige loopbaan – hij ging met pensioen in 1974 – een rots in de branding van de fagotgroep van het Concertgebouw Orkest geweest moet zijn, zeker in het roerige jaar na de Tweede Wereldoorlog toen De Klerk en Salomons het geregeld met elkaar aan de stok hadden.
Vele jaren later toen Salomons al hoog en breed in Mexico zat, en de jonge Brian Pollard op zijn stoel plaats had genomen, was het Kees Krom die als een stevige buffer tussen De Klerk en Pollard de vrede bewaarde en ervoor zorgde dat de sfeer werkbaar bleef, ondanks het voortdurende getreiter van De Klerk.

Via Joseph Samuel de Groen komen we nu in de buurt van Louis Salomons. Joseph Samuel had een neef Joseph Samson (1914-1978) die hij fagotspelen had geleerd. Een muzikaal kind dat aan moeders kant een verwant was van Louis Salomons. De twee waren volle neven.
De invloed van de familie De Groen op hun kleine neefje moet ongetwijfeld groot geweest zijn. Zij moeten het geweest zijn die de jonge Louis op zeer jeugdige leeftijd de liefde voor de fagot met de paplepel ingegoten hebben. Zij hebben er ongetwijfeld voor gezorgd dat de voorlijke en flink uit de kluiten gewassen Louis een oud instrument van opa kreeg, om hem vervolgens naar Piet Elders te sturen, toen bleek dat hij over een bijzonder talent beschikte. All in the family!
Dat had de oude De Groen natuurlijk voor hem geregeld, net zoals Joseph Samson zijn zeven jaar jongere neef in 1937 naar het Palestine Symphony Orchestra haalde, het orkest dat door violist Bronislaw Huberman in 1936 opgericht was om bedreigde joodse musici een veilige haven te bieden.

En terwijl Joseph Samson na een paar jaar vanuit Palestina door zou reizen naar Zuid Afrika om daar tot zijn dood in 1978 als fagottist te blijven werken, vertrok Louis na een jaar alweer terug naar Amsterdam. Door het overlijden van de plaatsvervangend eerste en derde fagottist Verdelman in augustus 1938 was er een plaats vrij gekomen in het Concertgebouw Orkest. Bij het opvullen van de vacature was enige haast geboden, immers de opening van het nieuwe seizoen stond voor de deur.
Het ligt voor de hand dat directeur Rudolf Mengelberg te rade ging bij een paar oud gedienden zoals Piet Elders en Joseph Samuel de Groen. Wisten zij nog een fagottist die snel de opengevallen plek zou kunnen innemen? Jawel, alleen bevond die zich in Tel Aviv! In allerijl werden visa en tickets geregeld.
Op 1 september 1938 schoof de zeventienjarige Louis aan op de achterste rij blazers naast Thom de Klerk en Frans Odijk. De toekomst zag er rooskleurig uit. Helaas, het zou allemaal heel anders lopen.

Het Concertgebouwsextet 1934 met Piet Elders (tweede van links) en Eduard van Beinum (in het midden)

(wordt vervolgd)

Dit bericht werd geplaatst in fagot, fagottist, Geschiedenis, Louis Salomons en getagged met , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie